Vreemde ogen

VREEMDE OGEN

Lees onderstaande passage uit 'De man met de hoed'. In deze passage bekijk je via hoofdpersoon Paula een huis waar ze mogelijk gaat werken als huishoudster. Het is ver van haar eigen woonplaats en ze ziet het huis die dag voor het eerst als ze er heen gaat voor haar sollicitatiegesprek. 


     De stilte op het platteland is ander dan de stilte van thuis. Koeien loeien gedempt vanuit hun warme stal en de frisse wind fluit om de kale takken. De wind: de geur ervan is vreemd, anders dan de zeewind die ik zo goed ken en toch is het vertrouwd. Op een rare manier voelt het als thuiskomen. Langzaam loop ik naar het laatste huis in het rijtje, daar moet ik zijn, het is opgebouwd uit rode bakstenen en heeft een hoog puntdak van donkere dakpannen. De graskantjes in de tuin zijn strak en er ligt geen blaadje op het gras. De borders om het gras zijn leeg, ik stel me voor dat er ’s zomers fleurige perkplantjes zullen staan.

     Bij het metalen hekje met daarachter een lang recht pad blijf ik staan. Het pad loopt door tot achter het huis, langs een muur bedekt met een vuurdoorn vol oranje bessen. Zachtjes duw ik het hekje open, een akelig snerpend geluid doorbreekt de stilte, een metalen veer trekt het hek hard weer dicht. Snel hou ik het tegen en sluit het zacht.

     Er branden twee schemerlampen in het huis, het licht ervan schijnt door de glas-in-lood raampjes van de erker en geven het huis een vriendelijke uitdrukking. ‘Windhoek,’ zeg ik zachtjes, het staat in sierlijke letters op het witte boeideel langs de dakgoot. ‘Windhoek.’ Ik proef de naam als het ware door hem nog een keer te herhalen. Blijkbaar kan het hier flink spoken. Na een korte aarzeling loop ik in één keer door naar de voordeur en trek stevig aan de messing knop van de trekbel. De bel klinkt schel door de gang, bijna direct hoor ik gemorrel achter de deur, onwillekeurig deins ik achteruit en veeg haastig mijn klamme handen af.

     ‘Hallo?’ zegt een pittig stemmetje door de brievenbus, een kort giecheltje klinkt er achteraan, kleine vingertjes wriemelen tussen de borstelharen door. ‘Hallo?’

     Ik zak op mijn hurken. Naast de vingertjes zijn nog net twee oogjes te zien.

     ‘Hoi. Kom jij voor mij de deur opendoen?’

     Het pittige stemmetje zegt: ‘Bent u tante P…..’ De rest van haar zin verdwijnt in een paar stevige bonzen op het raam. Ik vlieg overeind en trek mijn jas recht. De man achter het raam maakt met zijn arm een ronddraaiend gebaar, ik mag achterom lopen. De vingertjes steken nog uit de brievenbus naar buiten, ik kan het niet laten om ze even aan te raken, ze schieten snel naar binnen.


Schrijfopdracht

Voor bovenstaande passage heb ik mijn eigen ouderlijk huis gebruikt en verbeeld hoe ik dacht dat Paula het zou zien. Ik heb er als het ware door haar ogen naar gekeken.

Zet een wekkertje op 10 minuten en beschrijf in die tijd je eigen ouderlijk huis (of het eerste huis dat je je kunt herinneren, of het huis waar je fijne herinneringen aan hebt) door de ogen van een vreemde, alsof je het voor het eerst ziet.